Oppervlakte cilinder

Hoe bereken je de oppervlakte van een cilinder?

Oppervlakte cilinder

Intro

Bij de oppervlakte van een cilinder moet je denken aan bijv. een blikje cola. De oppervlakte van het blikje is de som van de boven- en onderkant en het gebogen vlak (blik). Als je de cilinder losknipt, krijg je dus 3 stukken. Het gebogen vlak is een rechthoek. Dus eigenlijk bepaal je de som van 2 cirkels en een rechthoek. Tevens is de lengte van het rechthoek de omtrek van de cirkel.

Voorbeeld oppervlakte van een cilinder

Bepaal de oppervlakte van de cilinder als de hoogte van de cilinder 15 cm (h) is en de diameter 10 cm. Bedenk dus dat R = 5.

Uitwerking

Lengte rechthoek = omtrek cirkel = diameter x π = 2 x π x R = 10 x π = 31,42 cm

A: Oppervlakte van gebogen vlak (rechthoek) = breedte x hoogte (h) = 31,42 x 15 = 471,30 cm²
B: Oppervlakte van bovenkant (cirkel) = r x r x π = 5 x 5 x π = 78,54 cm²
C: Oppervlakte van onderkant (cirkel) = r x r x π = 5 x 5 x π = 78,54 cm²

Oppervlakte cilinder = A + B + C = 628,38 cm²